Hij stond in de rij naast me.
Alles aan hem was jong, onafhankelijk, rebels en cool.
Zijn haar dat iets te lang en warrig door elkaar gehusseld was.
Zijn kleding waarvan het shirt half in zijn afgezakte merkspijkerbroek gedaan was.
Zijn horloge dat een mega brede leren band had.
Zijn armband waarvan de grote, brede schakels me tegemoet glommen.
Zelfs zijn boodschap, flesjes vrolijk gekleurde breezers, was cool.
Met een nonchalant gebaar trok hij zijn ruiglederen portemonnee uit zijn broekzak. Het ding zat met een ketting vast aan een lus van zijn broek. Terwijl hij dat deed viel mijn oog op de sleutelbos in zijn andere hand.
Ik zag een flard blauw en knipperde met mijn ogen.
Wat deed die bonus-kaart daar nou?