Puber was hij en ook nog een van de lastigsten. Een typische macho die niet alles aannam van een vrouw. Al vaak had ik hele discussies met hem gevoerd. Soms was dat niet genoeg en moest ik hem de deur van het klaslokaal wijzen. Dan was ik een kutwijf en weet ik wat niet allemaal nog meer. Wanneer ik hem na het lesuur aansprak was hij één grote weerbarstige kluwen onwil. ‘Ja, kan ik nu weg? Pfff, gezeur.’ Dat soort werk.
Ik gaf ook kookles. Dat vond hij wel te pruimen. En gedurende die drie uur konden we het redelijk met elkaar vinden. Zolang hij maar geen geintjes met kranen, pannen en eten van anderen uithaalde natuurlijk. Want ook dan kon het flink losbarsten en dat is in een kooklokaal niet echt optimaal…
Die dag kookten we rijst. De wekkertjes waren afgegaan en iedereen had zijn rijst afgegoten. Het wachten was op het bijbehorende prutje. Toen ik langs zijn fornuis liep viel me op dat hij een opgevouwen theedoek onder het deksel had gelegd. Was dit kattekwaad? schoot er door me heen. Of zou dit figuur op de hoogte zijn van dit keukentruukje? ‘Waarom doe je dat?’
Bijna verlegen keek hij op. Zelfverzekerd als altijd maar met een zachtere stem dan normaal antwoordde hij: ‘Dat doet mijn moeder ook altijd.’