Vanuit mijn achteruitkijkspiegel ving ik een glimp van haar op. Ze fietste op een doorgaande weg in de stad. Ik keek nog eens en zag haar lachen naar het meisje naast haar.
Zomaar een meisje aan het begin van haar puberteit. In het eerste jaar op de middelbare school. Rugzak met boeken achterop. Giechelend.
Ik heb haar als baby op schoot gehad in de tijd dat ik nog weinig op had met baby’s. Van heel dichtbij zag ik haar opgroeien. Een praatgrage kleuter. Een verlegen meisje. Een kind dat met grote vragen kwam. Een vrolijk kind. Een lieve meid. Iemand die met je meedacht wanneer je dat niet verwachtte.
En nu fietste ze daar. In de grote stad. Zomaar in het wild.
Ik was een beetje ontroerd, maar vooral blij dat ik haar daar lachend zag fietsen.