Als meisje van vijf, zes jaar liep ik op een ochtend naar de kleuterschool terwijl het regende. Ik weet nog dat ik mijn hoofd in de nek wierp en met mijn mond wijd open de druppels probeerde te vangen. Terwijl ik daar druk mee was kwamen een ouder meisje en haar vader hun tuinpad aflopen. Met de tong ver uit mijn mond gestoken ging ik verder met mijn bezigheid.
‘Weet je dat het heel slecht is om regen op te likken?’ zei de vader niet onaardig.
Ik moet hem verbaasd aangekeken hebben, want hij begon op geduldige toon uit te leggen dat er beestjes en ‘andere dingen’ in de regen zaten die slecht voor me waren.
Vanaf dat moment hield ik mijn lippen stijf op elkaar wanneer er druppels uit de lucht vielen. Zodoende heb ik niet kunnen proeven dat de regen in de jaren tachtig zuurder en zuurder werd en heb ik ook niet geproefd dat hij (wat is regen… hij of zij? Het?) de laatste tijd weer minder zuur is geworden.