Eén van mijn vroegste smaakbelevenissen stamt uit de tijd dat mijn moeder ziek was geworden na het eten van een mossel. ( zou ik daarom zo’n afkeer van mosselen hebben?) Met zonnebril op en de gordijnen dicht bewoog ze zich als een schim door het huis. Ik was piepjong en stond daar verder niet bij stil. Nu begrijp ik wel dat als je je zo ellendig voelt, een maaltijd koken wel het laatste is dat je wilt doen…
Papa kookte die avond.
Dat deed hij nooit! De tafel was gedekt voor een broodmaaltijd. Het mandje stond klaar, de kleine bordjes met het kleine bestek ernaast. Terwijl ik aan tafel schoof, merkte ik dat er nergens beleg was. Geen jam, geen vlokken, geen sliertjesworst (mijn favoriet) en zelfs geen basterdsuiker (papa’s favoriet). Niet lang daarna verscheen mijn vader uit de keuken en zette met een zwierig gebaar een bord neer. Ik boog voorover.
Wat was dat?
Het leken pannenkoeken (toen nog: pannekoeken) maar ze zagen er compleet anders uit. Schuimig van boven… Mijn broer en ik kregen het op ons brood. Papa sneed mijn boterham in negen stukjes, met in het midden eentje zonder korst. Het lekkerste stukje.
Ik nam een hap en maakte voor het eerst bewust iets mee waarvan ik tegenwoordig weet dat het ‘mondgevoel’ heet. Het was luchtig, zoet, warm, gebakken, ei, schuimig en dat allemaal tegelijkertijd. Maar vooral schuimig….
Mmmm! Verrast keek ik mijn vader aan: ‘Wat is dit?’
Tegenwoordig maak ik het op verzoek van de kids weleens tussen de middag. Op hun gezichten zie ik dezelfde verrukking die ik toen ook moet hebben gevoeld.
‘Mam, zullen we weer schuimomelet maken?’