Plantjes

In de tijd dat ik hem dagelijks zag, had hij het soms over haar. Mijn lapjeskat, zo noemde hij zijn vrouw. Ze was al zo vaak geopereerd en opgelapt, ze had zoveel littekens. Ik luisterde naar zijn verhalen en leefde mee als ze weer eens voor langere tijd opgenomen moest worden.

Laatst kwam ik hem zomaar in mijn eigen dorp tegen. Hij liep wat gebogen. Ik tikte hem op zijn schouder. Verrast keek hij om. Na de gebruikelijke begroetingen vroeg ik hem het nog meer geijkte ‘Hoe is het met je?’.

‘Met mij gaat het goed, maar met mijn vrouw gaat het minder.’ Dat bleek een understatement.

Hij nam me mee. Ze stond even verderop plantjes uit te zoeken voor haar dochter. Een lief, oud, doorleefd gezicht.

Ik zei dat ik het bijzonder vond om zijn lapjeskat te ontmoeten. We glimlachten naar elkaar en hadden daarna een gesprek over heel andere dingen. Het is moeilijk om over zoiets onherroepelijks te praten. Wat kon ik meer zeggen dan hen veel sterkte te wensen?

‘We maken er het beste van.’

Zijn vrouw twijfelde over de plant in haar handen. ‘Er is een takje geknakt, maar deze vind ik het mooist.’

We namen afscheid van elkaar. Ze liepen naar binnen om af te rekenen en ik ging de andere kant op. Pas na een paar stappen drong de naam van de blauwe bloemetjes die ze in haar handen had gehouden tot me door.

Dit delen: Share on FacebookTweet about this on TwitterShare on Google+Email this to someone